In eindeloze rijen marcheren zij over ons tv-scherm, de bekende Nederlanders. Geen programmasoort ontsnapt eraan. Treurig dieptepunt was Nieuwsuur op donderdag 7 maart, waar Adriaan van Dis door het Tropenmuseum mocht dolen om uit te leggen dat alle etnische kunst, koppensnellerstrofeeën en andere rariteiten retour afzender moeten. Wat Van Dis’ relatie was tot het onderwerp, dat bleef volstrekt onduidelijk. Mogelijk was het dat Van Dis’ wieg in koloniale tijden in óns Nederlandsch Indië heeft gestaan. Was hij daarmee zelf ook een voorbeeld van imperialistische roofkunst? Had hij hierdoor een diepe emotionele band met de Dajak-embryo op sterk water die in het depot van het museum staat te verpieteren? En ook al was Adriaan in een grijs verleden journalist, een journalistiek argument voor zijn optreden op deze plaats zou ik zo niet kunnen bedenken.
Het akelig vermoeden bekruipt mij dat iemand op de redactie van Nieuwsuur tot de ontdekking kwam dat alle voor dit onderwerp dienstdoende museumdirecteuren al door andere programma’s waren gekaapt. Gerri Eickhoff die meestal met dit soort klusjes wordt opgezadeld lag met griep in bed en wat blijft er dan over? Iemand met roots in het koloniaal verleden was te riskant. Voor je weet beginnen ze weer te ouwememmen over Zwarte Piet. Dat kun je niet hebben. Inderdaad, in zo’n geval zetten we de joker in: de BEKENDE NEDERLANDER als duizend dingendoekje. Dit keer waren de selectiecriteria beschaafd, prettig ogend, erudiete uitstraling en met een prettige stem. Sander Schimmelpenninck viel af wegens gebrek aan anciënniteit, Herman Pley was ook al met Rembrandt ingezet en zo bleef uiteindelijk Adriaan van Dis over. De uitzending was gered.