Het verdwijnen van de dienstplicht in Nederland is een groot gemis. Velen zullen het daar niet mee eens zijn, maar die hebben waarschijnlijk nooit verplicht in legergroen of luchtmacht blauw rond gelopen. Daarmee hebben zij een interessante leerschool gemist.
De belangrijkste taak van de dienstplichtige krijgsmacht was het tegenhouden van de Sovjetunie, een taak die deze amateurstrijders met succes hebben volbracht. Om die verantwoordelijke taak op de juiste manier te vervullen kreeg je een korte maar effectieve beroepsopleiding. En zo leerde je tal van zaken, waarvan je in veel gevallen het nut niet van inzag. Sterker nog, veel van die zaken mocht je buiten kazerne of slagveld helemaal niet toepassen zoals het bajonetteren van een tegenstander.
Als hospik had ik daar overigens weinig mee van doen. Wij werden geacht alles te leren van het in goede banen leiden van de verschillende militaire bedrijfsongevallen. Zo heeft een adjudant en Korea-veteraan ons in een ochtend alles geleerd over het inrichten van een massagraf. Een andere keer kregen wij bij het OCMGD (Opleidingscentrum voor de militair geneeskundige dienst) een college over het opmaken van een bed. Dit moest gebeuren volgens de zogeheten envelop-methode. Tegenwoordig krijg je in het bedrijfsleven zo’n dwangmodel onder het etiket ‘best practise’ voorgeschoteld. Toen was het voldoende dat het in het Handboek voor de geneeskundig soldaat stond uitgelegd.
Belangrijke aandachtspunten waren de goede en de verkeerde kant van het laken, de greep om het voeteneinde als afsluiting wat los te trekken en het vouwen van de verschillende soorten textiel zodat zij keurige hoeken van 45 of 90 graden maakten.
Leergierig als wij waren vroegen wij de sergeant-instructeur wat de belangrijke pluspunten van deze methode waren, vergeleken de methode JBF (Jan Boerenfluitjes) of Heijermans (Op hoop van zegen). Ging het beddengoed langer mee, lag de patiënt prettiger of was het efficiënter zodat wij in een zelfde tijd meer bedden op konden maken? Graag zouden wij het weten, al was het maar om onze moeder wat huishoudelijke bijscholing te geven.
Het antwoord was onthutsend in al zijn eenvoud. “Het maakt allemaal geen moer uit,” verklaarde onze goeroe, de sergeant-instructeur. “Het enige voordeel is dat wij zo kunnen controleren of jullie het bed volgens de regels hebben opgemaakt.” Dat was meer dan een leerzaam moment, dat was een levensles. Nooit heeft iemand mij daarna beknopter het belang van allerlei management systemen, protocollen en dienstvoorschriften weten uit te leggen.
Achteraf bezien was het niet verrassend dat het leger zijn tijd zo ver vooruit was, al was het maar in het management van het bedden opmaken. Zonder zo’n briljante bedrijfsvoering was het ons natuurlijk nooit gelukt de Russen het nakijken te geven.
Het zal ook niemand verbazen dat de krijgsmacht, naast deze praktijk gerichte uitvoeringsprotocollen, een geheel eigen methodiek had om figuren te hanteren, die wat moeite hadden met deze manier van werken. Voor dit soort onafhankelijke geesten bestond het etiket S 5, ongeschikt om te werken in een waanzinnig systeem. Wie dit onderscheidingsteken wist te verwerven mocht via de Springweg in Utrecht, waar het militair gekkenhuis was gevestigd, met een enkele reis naar huis. In hun latere leven bleken deze uitverkorenen volstrekt ongeschikt voor elke vorm van bureaucratie, ambtenarij en andere voorbeelden van structureel geestdodend werk. Daar stond tegenover dat zij hoog scoorden bij elke variant van anarchisme, ontregeling en out of the box denken. Maar waar zij binnen de familiekring de meeste bewondering mee oogsten was de mathematische wijze waar zij een bed konden opmaken.