Kleren maken de man …

Laat ik eerlijk zijn, veel ervaring heb ik niet met bedrijfskleding. Als journalist liep je meestal in een tweed colbertje, waarvan de zakken uitscheurden onder de last van notitieblocs, pakjes sigaretten en shag. In de korte periode van mijn arbeidzame leven dat ik mij consultant mocht noemen was er geen bedrijfskleding, wel een dresscode. Zodra je voor de firma het pand verliet, had je een pak aan en een stropdas om je nek. Kort geleden heb ik pakken en stropdassen naar de kringloopwinkel gebracht. Dat was een bevrijding.

Maar goed, die bedrijfskleding dus. September 1969 was ik aan de beurt: ’s morgens met de eerste trein na 06.00 uur mocht ik mij naar het Opleidingscentrum voor de Militair Geneeskundige Dienst in Amersfoort begeven. Het was een bont gezelschap dat daar, enigszins onzeker, het kazerneterrein op wandelde. Lang zou het niet duren, want als er een ding was waar de krijgsmacht weinig mee had, dan was dat wel het individu. Het programma voor de eerste dag was er ook vooral op gericht het individu zo snel mogelijk om te bouwen tot een manschap.

Legergroen
De bedrijfskleding, of meer militair de gevechtskleding, was daarbij een belangrijk instrument. Zoals je nog steeds vaak bij bedrijfskleding ziet, was er weinig tijd en geld verknoeid aan een modieus ontwerp. De bonte pakken met tressen, goud en glitter waarmee Napoleon zijn soldaten uitrustte waren al jaren uit de mode. Zelfs leuke camouflagepatroontjes konden er in die tijd niet af. Alles was in de huisstijlkleur legergroen, een kleur waarmee je geheel op kon gaan in het landschap. Om het geheel ook voor een kleurenblinde overzichtelijk te houden was alles in die kleur, onderbroeken, zakdoeken, T-shirts, overhemden en zelfs het wc-papier.

Over de snit en draagcomfort van de verschillende onderdelen kunnen we kort zijn: het slobberde vooral. En voor het totale ontwerp gold dat het vooral om beproefde techniek ging. Voor het Nederlandse leger was de ritssluiting nog niet uitgevonden, laat staan het klittenband. Voor alles wat je dicht moest doen of moest verbinden waren er knopen en knoopsgaten.

Laagjes
Wel hadden Harer Majesteits modeontwerpers gekozen voor het laagjesconcept om de verschillende seizoenen het hoofd te bieden. Meestal liep je in het binnengevechtspak. Wanneer het frisser en natter werd dan trok je daar het buitengevechtspak over aan. En voor de nog extremere temperaturen waren er natuurlijk de inknoopbare voering voor de buitengevechtsjas, de legergroene lange onderbroek en – als nouveauté – het Pekingpak. Dat laatste was een gewatteerd pak dat geacht werd de ergste kou buiten te houden. Had je jezelf in al die kledingstukken gehesen dan zag je eruit als het legergroene broertje van het Michelinmannetje en was je net zo beweeglijk als een mummie. En voor de liefhebbers van cijfers en statistieken, je had dan meer dan 100 knopen aan je kleding.

Toch had deze bedrijfskleding ook voordelen. Je zag er bijvoorbeeld weinig vuil op. Het waren vooral geursignalen die aangaven dat het tijd was voor de stomerij. Je hoefde je ook geen zorgen te maken over de vouw in je broek. Het pak slobberde zo aan alle kanten dat je er altijd uitzag als een voddenbaal. En het grootste voordeel: het uniform verbroederde. Ontegenzeglijk zat je bij dezelfde club en waren al je zorgen en vreugdes collectief. Dat was het waarschijnlijk ook dat je de hele week uitkeek naar de vrijdagmiddag wanneer je je weer naar eigen smaak kon kleden. Niet voor niets is de uitdrukking kleren maken de man…